Search This Blog

Saturday, May 5, 2007

The seventies, part II

De zomer van 1972-1977: nieuw wasprogramma, multiculturele tijdgeest.

De grote maatschappelijke wasmachine, waarin onderlinge verschillen als vlekken worden weggespoeld en het blanke, verzuilde gezin het enige gewaardeerde resultaat kan zijn, mag dan eind jaren zestig op de helling gaan, de henna-kleurspoeling waar de hippies massaal voor kiezen groeit ook al snel weer uit. Na vrijheid wordt diversiteit het nieuwe modewoord. Ieder gaat zijn eigen weg, moet zijn eigen pad volgen, zijn persoonlijke bestemming vinden. De centrifugale krachten binnen de maatschappij maken van iedere moraal een persoonlijke stellingname. De multiculturele maatschappij is geboren. We zijn allemaal gelijk, maar allemaal anders en dat mogen we laten zien. Vrouwen verbranden bh’s, homo’s spelden een roze driehoek op en lesbiennes kiezen voor de paarse tuinbroek om zichtbaar te worden. Dat allochtonen hun eigen taal en hun eigen cultuur willen behouden is in deze tijdgeest bijna vanzelfsprekend. In Amerika stappen zelfs ouders naar de rechter om af te dwingen dat hun kinderen les krijgen in “zwart Amerikaans”. Nu beschouwen we dat als een ontsporing, maar het kan niet genoeg benadrukt worden dat het in die tijd een volstrekt natuurlijke en waarschijnlijk ook onontkoombare ontwikkeling was.
Ook de gewone blanke heteroman moet op zoek naar een nieuwe zelfdefinitie en doet dat in de mooiste muzikale vormgeving. Met Blood on the Tracks (1974) richt Bob Dylan zich op het herdefiniƫren van relaties in een tijdperk van scheidingen, na de vrouwenemancipatie. Dit keer zijn het de vrouwen die de mannen verlaten. Een navolger als Jackson Browne laat op The Pretender (1976) mannen in zijn teksten huilen of zelfs emotionele gesprekken voeren met hun vader. Abba en Fleetwood Mac gebruiken hun eigen scheidingsperikelen als dankbare basis voor uitingen die nog niets van hun zeggingskracht verloren hebben.

Naast de individuele zoektocht naar identiteit is de strijd van het individu tegen ‘het systeem’ het kernprobleem waarop de meeste creatieve, sterk geladen cultuuruitingen zich baseren. Er werd een stevige vinger opgestoken naar de overheid, de platenmaatschappijen of de filmindustrie. Terwijl de cynici dus graag komen aanzetten met de oppervlakkige beschouwing van jaren 70 iconen als Jaws, Saturday Night Fever en het glitterpakje van David Bowie, hebben al die fenomenen ook een diepere, betekenisvolle kant die men verbazingwekkend genoeg negeert. Veel critici van die tijd willen de overeenkomst tussen, pak hem beet, Jaws en Taxi Driver niet zien. De laatste, als een incidenteel pareltje de hemel ingeprezen, film wordt beschreven als ‘exposing the corrupt underbelly of American life, suggesting that the nation has rotted to the core”. Je hoeft dan niet zulke grote slagen te maken om de ondiepere wateren van Miami en het metaforische gevaar van een loerende haai te bereiken. Jaws is de commerciele vertaling die de filmindustrie maakt van het ongenoegen en de angst die het publiek heeft voor wat er onder de dunne oppervlakte van de beschaving leeft. De harde, maatschappijkritische onderlaag van Saturday Night Fever wordt bij het neersabelen van de film over het hoofd gezien. “Life’s going nowhere”, hijgen de Bee Gees in ‘Staying Alive’, “somebody help me”. Het zijn niet zozeer de cultuuruitingen zelf, alswel de critici die blijven hangen in hijgerige uiterlijkheden en daardoor de wel degelijk aanwezige rode draad missen.

De zomerse tijdgeest van de jaren zeventig staat in het teken van onzekerheid over de richting van de maatschappij en de ontwikkeling van een persoonlijke vrijheid en gevoeligheid. Geen enkele visie mag zichzelf boven de andere stellen. Het ‘grote geheel’ verliest zijn algemene waarde en lijdt onder toenemend wantrouwen. Criminaliteit, politieke machinaties, milieuschandalen en andere ontspoorde vrijheden zorgen ervoor dat men nog weinig verwacht van de instanties die tot dan toe de maatschappij leiden en regelen. Oude verbanden kunnen de oplossing niet meer bieden en worden bestreden of belachelijk gemaakt.

Het verschil met de jaren zestig is dat de culturele iconen van de jaren zeventig minder primair en naief utopisch zijn, ze stralen beschouwing en wereldwijsheid uit. Waar de hippies en flower children ook daadwerkelijk als opstandige kinderen konden weglopen, gaan de iconen van de jaren zeventig een stevige confrontatie aan. Ze herscheppen het culturele landschap met een mix van buitensporigheid en berusting, passie en satire, en leggen daarmee de basis voor een nieuwe, persoonlijke gevoeligheid en een kenmerkende ironische stijl.
Een discofanaat geeft de culturele geschiedschrijvers een mooi weerwoord wanneer hij zijn leeftijdsgenoten eind jaren zeventig omschrijft als ‘a sweeter, sadder, sexier, funnier bunch than the kids of the 60s and they’ve never forgiven us for it’.

1 comment:

me studio said...

leuk stukkie tom!
long time no see/speak

bakkie doen binnenkort?

groet
martin (je weet wel ouwe collega enzo)